Wie zei Jezus dat hij was?
Als man kreeg Jezus honger. Hij voelde pijn. Hij had rust nodig. Hij kwam in verleiding. Toch is hij nooit van een zonde beschuldigd.
Jezus deed echter beweringen die geen gewoon mens zou kunnen doen. Hij sprak over zichzelf als één met God de Vader (Johannes 10:30). Dit maakte de religieuze leiders zó woedend dat ze probeerden hem te vermoorden.
Later, toen zijn volgeling Filippus vroeg om God de Vader te zien, antwoordde Jezus: “Ben Ik zo’n lange tijd bij u, en kent u Mij niet, Filippus? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; en hoe kunt u dan zeggen: Laat ons de Vader zien?” (Johannes 14:9).
De naam voor God in Israël—“IK BEN” (Yahweh)—was zo heilig dat geen enkele Jood hem zou uitspreken. Jezus schokte de Joodse religieuze leiders echter door zichzelf “IK BEN” te noemen. Na hen te vertellen dat hij al bestond vóór de Joodse patriarch Abraham, die tweeduizend jaar eerder had geleefd, riep Jezus uit: “Vóór Abraham geboren was, ben Ik!” (Johannes 8:52-58). Door Gods naam voor zichzelf te gebruiken, maakte Jezus aanspraak op goddelijkheid.
In Mere Christianity redeneert C. S. Lewis dat als de beweringen van Jezus over zijn goddelijkheid onwaar zijn, hij geen goed mens of groot moreel leermeester had kunnen zijn. als Jezus niet is wie hij beweerde te zijn, dan zou hij een leugenaar of een gek zijn geweest.
Lewis legt uit: “Ik probeer hiermee te voorkomen dat iemand zoiets dwaas zegt dat mensen vaak over Hem zeggen: ‘Ik ben klaar om Jezus te accepteren als een groot moreel leermeester, maar ik kan zijn bewering dat hij God is niet accepteren.’ Dat is nu juist het enige dat we nooit mogen zeggen.”[16]
Jezus beweerde duidelijk God te zijn. Dus loog hij, hield hij zichzelf voor de gek—of is hij Gods Zoon, godheid in menselijke vorm?